daverend
- da·ve·rend
- afgeleid van daveren
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | daverend | daverender | daverendst |
verbogen | daverende | daverendere | daverendste |
partitief | daverends | daverenders | - |
daverend
- groot, heftig, enorm bij lachen en succes
- Deze show was een daverend succes
- Hij geloofde ze net zomin als de propaganda aan het begin, toen bijvoorbeeld werd beweerd dat de kogels van de moffen zo zacht waren dat ze onder daverend gelach van de Franse regimenten als beurse peren op hun uniform te pletter sloegen. [1]
- Nederland won uiteindelijk toch door een daverende score bij de tv-kijkers thuis. Van het publiek kreeg hij 261 punten, waarmee hij tweede werd achter Noorwegen. [2]
vervoeging van: | daveren |
verbogen vorm: | daverende |
daverend
1.
- Het woord daverend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "daverend" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Lemaitre, PierreTot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 11
- ↑ Tubantia Stefan Raatgever 19 mei. 2019 Duncan doet waar Nederland na 44 jaar naar smachtte
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be