• de·ler
enkelvoud meervoud
naamwoord deler delers
verkleinwoord delertje delertjes

de delerm

  1. (wiskunde) getal waardoor men een ander getal (het deeltal) deelt, noemer in een breuk
  2. iemand die deelt
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]


  • de·ler

deler

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dele

deler

  1. gebiedende wijs van delere

deler, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van del

deler, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van dele


  • de·ler

deler

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dele