noemer
- noe·mer
- In de betekenis van ‘onderste getal in een breuk’ voor het eerst aangetroffen in 1508 [1]
- Afgeleid van noemen met het achtervoegsel -er. Dit is een leenvertaling van de Latijnse benaming denominator.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noemer | noemers |
verkleinwoord | noemertje | noemertjes |
de noemer m
- (wiskunde) het getal onder de streep van een breuk
1. het getal onder de streep van een breuk
- Het woord noemer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "noemer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "noemer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be