voordeurdeler
- voor·deur·de·ler
- samenstelling van voordeur zn en deler zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voordeurdeler | voordeurdelers |
verkleinwoord |
de voordeurdeler m
- iemand die een bijstandsuitkering geniet en met een of meer personen samenwoont; belastingplichtige medebewoner
- iets of iemand die in één huis of pand is gehuisvest
- Net voor de jaarwisseling zijn Huize Ruurlo en het koetshuis leeggehaald. Zo had de historische vereniging Old Reurle haar omvangrijke archief opgeslagen in het koetshuis. Old Reurle is inmiddels de nieuwe voordeurdeler van de Ruurlose vestiging van de Bibliotheek Oost-Achterhoek geworden.[1]
- Had welzijnsorganisatie Animo (tegenwoordig: Betula) begin 2006 nog grote twijfels over het oorspronkelijke bouwplan van ruim 4 miljoen euro voor het nieuwe kulturhus 't Spieker, tien maanden later tekende zij met de acht andere voordeurdelers een samenwerkingsverband.[2]
- Meer voordeurdelers dan gehuwden in VS. [3]
- Het woord voordeurdeler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.