defibrilleren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van defibrilleren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | defibrilleren | te defibrilleren | ||||||
toekomend | zullen defibrilleren | te zullen defibrilleren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedefibrilleerd | te hebben gedefibrilleerd | ||||||
toekomend | gedefibrilleerd zullen hebben | gedefibrilleerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
defibrillerend | gedefibrilleerd | ev. defibrilleer |
mv. verouderd defibrilleert |
defibrillere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | defibrilleer | defibrilleert | defibrilleert | defibrilleert | defibrilleert | defibrilleren | defibrilleren | defibrilleren | |
verleden (o.v.t.) | defibrilleerde | defibrilleerde | defibrilleerde | defibrilleerde | defibrilleerde | defibrilleerden | defibrilleerden | defibrilleerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal defibrilleren | zult/zal defibrilleren | zult/zal defibrilleren | zult defibrilleren | zal defibrilleren | zullen defibrilleren | zullen defibrilleren | zullen defibrilleren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou defibrilleren | zou defibrilleren | zou(dt) defibrilleren | zoudt defibrilleren | zou defibrilleren | zouden defibrilleren | zouden defibrilleren | zouden defibrilleren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedefibrilleerd | hebt gedefibrilleerd | hebt/heeft gedefibrilleerd | hebt gedefibrilleerd | heeft gedefibrilleerd | hebben gedefibrilleerd | hebben gedefibrilleerd | hebben gedefibrilleerd | |
verleden (v.v.t.) | had gedefibrilleerd | had gedefibrilleerd | had gedefibrilleerd | hadt gedefibrilleerd | had gedefibrilleerd | hadden gedefibrilleerd | hadden gedefibrilleerd | hadden gedefibrilleerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedefibrilleerd hebben | zal/zult gedefibrilleerd hebben | zult/zal gedefibrilleerd hebben | zult gedefibrilleerd hebben | zal gedefibrilleerd hebben | zullen gedefibrilleerd hebben | zullen gedefibrilleerd hebben | zullen gedefibrilleerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedefibrilleerd hebben | zou gedefibrilleerd hebben | zou/zoudt gedefibrilleerd hebben | zoudt gedefibrilleerd hebben | zou gedefibrilleerd hebben | zouden gedefibrilleerd hebben | zouden gedefibrilleerd hebben | zouden gedefibrilleerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gedefibrilleerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gedefibrilleerd | er is gedefibrilleerd | |||||||
verleden | er werd gedefibrilleerd | er was gedefibrilleerd | |||||||
toekomend | er zal gedefibrilleerd worden | er zal gedefibrilleerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gedefibrilleerd worden | er zou gedefibrilleerd zijn |