• de·fi·bril·leert
vervoeging van
defibrilleren

defibrilleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defibrilleren
    • Jij defibrilleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defibrilleren
    • Hij defibrilleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van defibrilleren
    • Defibrilleert!