• de·fi·bril·leer
vervoeging van
defibrilleren

defibrilleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defibrilleren
    • Ik defibrilleer. 
  2. gebiedende wijs van defibrilleren
    • Defibrilleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van defibrilleren
    • Defibrilleer je?