consolideren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van consolideren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | consolideren | te consolideren | ||||||||
toekomend | zullen consolideren | te zullen consolideren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geconsolideerd | te hebben geconsolideerd | ||||||||
toekomend | geconsolideerd zullen hebben | geconsolideerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
consoliderend | geconsolideerd | ev. consolideer |
mv. verouderd consolideert |
consolidere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | consolideer | consolideert | consolideert | consolideert | consolideert | consolideren | consolideren | consolideren | |||
verleden (o.v.t.) | consolideerde | consolideerde | consolideerde | consolideerde | consolideerde | consolideerden | consolideerden | consolideerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal consolideren | zult/zal consolideren | zult/zal consolideren | zult consolideren | zal consolideren | zullen consolideren | zullen consolideren | zullen consolideren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou consolideren | zou consolideren | zou(dt) consolideren | zoudt consolideren | zou consolideren | zouden consolideren | zouden consolideren | zouden consolideren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geconsolideerd | hebt geconsolideerd | hebt/heeft geconsolideerd | hebt geconsolideerd | heeft geconsolideerd | hebben geconsolideerd | hebben geconsolideerd | hebben geconsolideerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geconsolideerd | had geconsolideerd | had geconsolideerd | hadt geconsolideerd | had geconsolideerd | hadden geconsolideerd | hadden geconsolideerd | hadden geconsolideerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconsolideerd hebben | zal/zult geconsolideerd hebben | zult/zal geconsolideerd hebben | zult geconsolideerd hebben | zal geconsolideerd hebben | zullen geconsolideerd hebben | zullen geconsolideerd hebben | zullen geconsolideerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconsolideerd hebben | zou geconsolideerd hebben | zou/zoudt geconsolideerd hebben | zoudt geconsolideerd hebben | zou geconsolideerd hebben | zouden geconsolideerd hebben | zouden geconsolideerd hebben | zouden geconsolideerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geconsolideerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geconsolideerd | er is geconsolideerd | |||||||||
verleden | er werd geconsolideerd | er was geconsolideerd | |||||||||
toekomend | er zal geconsolideerd worden | er zal geconsolideerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geconsolideerd worden | er zou geconsolideerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geconsolideerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geconsolideerd worden | geconsolideerd te worden | ||||||||
toekomend | geconsolideerd zullen worden | geconsolideerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geconsolideerd zijn | geconsolideerd te zijn | ||||||||
toekomend | geconsolideerd zullen zijn | geconsolideerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geconsolideerd | wordt geconsolideerd | wordt geconsolideerd | wordt geconsolideerd | wordt geconsolideerd | worden geconsolideerd | worden geconsolideerd | worden geconsolideerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geconsolideerd | werd geconsolideerd | werd geconsolideerd | werdt geconsolideerd | werd geconsolideerd | werden geconsolideerd | werden geconsolideerd | werden geconsolideerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geconsolideerd worden | zult geconsolideerd worden | zult geconsolideerd worden | zult geconsolideerd worden | zal geconsolideerd worden | zullen geconsolideerd worden | zullen geconsolideerd worden | zullen geconsolideerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geconsolideerd worden | zou geconsolideerd worden | zou/zoudt geconsolideerd worden | zoudt geconsolideerd worden | zou geconsolideerd worden | zouden geconsolideerd worden | zouden geconsolideerd worden | zouden geconsolideerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geconsolideerd | bent geconsolideerd | bent/is geconsolideerd | zijt geconsolideerd | is geconsolideerd | zijn geconsolideerd | zijn geconsolideerd | zijn geconsolideerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geconsolideerd | was geconsolideerd | was geconsolideerd | waart geconsolideerd | was geconsolideerd | waren geconsolideerd | waren geconsolideerd | waren geconsolideerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconsolideerd zijn | zult geconsolideerd zijn | zult geconsolideerd zijn | zult geconsolideerd zijn | zal geconsolideerd zijn | zullen geconsolideerd zijn | zullen geconsolideerd zijn | zullen geconsolideerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconsolideerd zijn | zou geconsolideerd zijn | zou/zoudt geconsolideerd zijn | zoudt geconsolideerd zijn | zou geconsolideerd zijn | zouden geconsolideerd zijn | zouden geconsolideerd zijn | zouden geconsolideerd zijn |