Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·so·li·deer

Werkwoord

vervoeging van
consolideren

consolideer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van consolideren
    • Ik consolideer. 
  2. gebiedende wijs van consolideren
    • Consolideer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van consolideren
    • Consolideer je?