concipiëren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van concipiëren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | concipiëren | te concipiëren | ||||||||
toekomend | zullen concipiëren | te zullen concipiëren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geconcipieerd | te hebben geconcipieerd | ||||||||
toekomend | geconcipieerd zullen hebben | geconcipieerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
concipiërend | geconcipieerd | ev. concipieer |
mv. verouderd concipieert |
concipiëre | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | concipieer | concipieert | concipieert | concipieert | concipieert | concipiëren | concipiëren | concipiëren | |||
verleden (o.v.t.) | concipieerde | concipieerde | concipieerde | concipieerde | concipieerde | concipieerden | concipieerden | concipieerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal concipiëren | zult/zal concipiëren | zult/zal concipiëren | zult concipiëren | zal concipiëren | zullen concipiëren | zullen concipiëren | zullen concipiëren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou concipiëren | zou concipiëren | zou(dt) concipiëren | zoudt concipiëren | zou concipiëren | zouden concipiëren | zouden concipiëren | zouden concipiëren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geconcipieerd | hebt geconcipieerd | hebt/heeft geconcipieerd | hebt geconcipieerd | heeft geconcipieerd | hebben geconcipieerd | hebben geconcipieerd | hebben geconcipieerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geconcipieerd | had geconcipieerd | had geconcipieerd | hadt geconcipieerd | had geconcipieerd | hadden geconcipieerd | hadden geconcipieerd | hadden geconcipieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconcipieerd hebben | zal/zult geconcipieerd hebben | zult/zal geconcipieerd hebben | zult geconcipieerd hebben | zal geconcipieerd hebben | zullen geconcipieerd hebben | zullen geconcipieerd hebben | zullen geconcipieerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconcipieerd hebben | zou geconcipieerd hebben | zou/zoudt geconcipieerd hebben | zoudt geconcipieerd hebben | zou geconcipieerd hebben | zouden geconcipieerd hebben | zouden geconcipieerd hebben | zouden geconcipieerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geconcipieerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geconcipieerd | er is geconcipieerd | |||||||||
verleden | er werd geconcipieerd | er was geconcipieerd | |||||||||
toekomend | er zal geconcipieerd worden | er zal geconcipieerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geconcipieerd worden | er zou geconcipieerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geconcipieerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geconcipieerd worden | geconcipieerd te worden | ||||||||
toekomend | geconcipieerd zullen worden | geconcipieerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geconcipieerd zijn | geconcipieerd te zijn | ||||||||
toekomend | geconcipieerd zullen zijn | geconcipieerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geconcipieerd | wordt geconcipieerd | wordt geconcipieerd | wordt geconcipieerd | wordt geconcipieerd | worden geconcipieerd | worden geconcipieerd | worden geconcipieerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geconcipieerd | werd geconcipieerd | werd geconcipieerd | werdt geconcipieerd | werd geconcipieerd | werden geconcipieerd | werden geconcipieerd | werden geconcipieerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geconcipieerd worden | zult geconcipieerd worden | zult geconcipieerd worden | zult geconcipieerd worden | zal geconcipieerd worden | zullen geconcipieerd worden | zullen geconcipieerd worden | zullen geconcipieerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geconcipieerd worden | zou geconcipieerd worden | zou/zoudt geconcipieerd worden | zoudt geconcipieerd worden | zou geconcipieerd worden | zouden geconcipieerd worden | zouden geconcipieerd worden | zouden geconcipieerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geconcipieerd | bent geconcipieerd | bent/is geconcipieerd | zijt geconcipieerd | is geconcipieerd | zijn geconcipieerd | zijn geconcipieerd | zijn geconcipieerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geconcipieerd | was geconcipieerd | was geconcipieerd | waart geconcipieerd | was geconcipieerd | waren geconcipieerd | waren geconcipieerd | waren geconcipieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconcipieerd zijn | zult geconcipieerd zijn | zult geconcipieerd zijn | zult geconcipieerd zijn | zal geconcipieerd zijn | zullen geconcipieerd zijn | zullen geconcipieerd zijn | zullen geconcipieerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconcipieerd zijn | zou geconcipieerd zijn | zou/zoudt geconcipieerd zijn | zoudt geconcipieerd zijn | zou geconcipieerd zijn | zouden geconcipieerd zijn | zouden geconcipieerd zijn | zouden geconcipieerd zijn |