concipieer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: concipieer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·ci·pi·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
concipiëren |
concipieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concipiëren
- Ik concipieer.
- gebiedende wijs van concipiëren
- Concipieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concipiëren
- Concipieer je?