concipieerde
- con·ci·pi·eer·de
vervoeging van |
---|
concipiëren |
concipieerde
- enkelvoud verleden tijd van concipiëren
- Ik concipieerde.
- Jij concipieerde.
- Hij, zij, het concipieerde.
- Ik concipieerde.
- Het woord concipieerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.