colporteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van colporteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | colporteren | te colporteren | ||||||
toekomend | zullen colporteren | te zullen colporteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecolporteerd | te hebben gecolporteerd | ||||||
toekomend | gecolporteerd zullen hebben | gecolporteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
colporterend | gecolporteerd | ev. colporteer |
mv. verouderd colporteert |
colportere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | colporteer | colporteert | colporteert | colporteert | colporteert | colporteren | colporteren | colporteren | |
verleden (o.v.t.) | colporteerde | colporteerde | colporteerde | colporteerde | colporteerde | colporteerden | colporteerden | colporteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal colporteren | zult/zal colporteren | zult/zal colporteren | zult colporteren | zal colporteren | zullen colporteren | zullen colporteren | zullen colporteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou colporteren | zou colporteren | zou(dt) colporteren | zoudt colporteren | zou colporteren | zouden colporteren | zouden colporteren | zouden colporteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecolporteerd | hebt gecolporteerd | hebt/heeft gecolporteerd | hebt gecolporteerd | heeft gecolporteerd | hebben gecolporteerd | hebben gecolporteerd | hebben gecolporteerd | |
verleden (v.v.t.) | had gecolporteerd | had gecolporteerd | had gecolporteerd | hadt gecolporteerd | had gecolporteerd | hadden gecolporteerd | hadden gecolporteerd | hadden gecolporteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecolporteerd hebben | zal/zult gecolporteerd hebben | zult/zal gecolporteerd hebben | zult gecolporteerd hebben | zal gecolporteerd hebben | zullen gecolporteerd hebben | zullen gecolporteerd hebben | zullen gecolporteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecolporteerd hebben | zou gecolporteerd hebben | zou/zoudt gecolporteerd hebben | zoudt gecolporteerd hebben | zou gecolporteerd hebben | zouden gecolporteerd hebben | zouden gecolporteerd hebben | zouden gecolporteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gecolporteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gecolporteerd | er is gecolporteerd | |||||||
verleden | er werd gecolporteerd | er was gecolporteerd | |||||||
toekomend | er zal gecolporteerd worden | er zal gecolporteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gecolporteerd worden | er zou gecolporteerd zijn |