colloqueren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van colloqueren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | colloqueren | te colloqueren | ||||||||
toekomend | zullen colloqueren | te zullen colloqueren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecolloqueerd | te hebben gecolloqueerd | ||||||||
toekomend | gecolloqueerd zullen hebben | gecolloqueerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
colloquerend | gecolloqueerd | ev. colloqueer |
mv. verouderd colloqueert |
colloquere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | colloqueer | colloqueert | colloqueert | colloqueert | colloqueert | colloqueren | colloqueren | colloqueren | |||
verleden (o.v.t.) | colloqueerde | colloqueerde | colloqueerde | colloqueerde | colloqueerde | colloqueerden | colloqueerden | colloqueerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal colloqueren | zult/zal colloqueren | zult/zal colloqueren | zult colloqueren | zal colloqueren | zullen colloqueren | zullen colloqueren | zullen colloqueren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou colloqueren | zou colloqueren | zou(dt) colloqueren | zoudt colloqueren | zou colloqueren | zouden colloqueren | zouden colloqueren | zouden colloqueren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecolloqueerd | hebt gecolloqueerd | hebt/heeft gecolloqueerd | hebt gecolloqueerd | heeft gecolloqueerd | hebben gecolloqueerd | hebben gecolloqueerd | hebben gecolloqueerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecolloqueerd | had gecolloqueerd | had gecolloqueerd | hadt gecolloqueerd | had gecolloqueerd | hadden gecolloqueerd | hadden gecolloqueerd | hadden gecolloqueerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecolloqueerd hebben | zal/zult gecolloqueerd hebben | zult/zal gecolloqueerd hebben | zult gecolloqueerd hebben | zal gecolloqueerd hebben | zullen gecolloqueerd hebben | zullen gecolloqueerd hebben | zullen gecolloqueerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecolloqueerd hebben | zou gecolloqueerd hebben | zou/zoudt gecolloqueerd hebben | zoudt gecolloqueerd hebben | zou gecolloqueerd hebben | zouden gecolloqueerd hebben | zouden gecolloqueerd hebben | zouden gecolloqueerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecolloqueerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecolloqueerd | er is gecolloqueerd | |||||||||
verleden | er werd gecolloqueerd | er was gecolloqueerd | |||||||||
toekomend | er zal gecolloqueerd worden | er zal gecolloqueerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecolloqueerd worden | er zou gecolloqueerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecolloqueerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecolloqueerd worden | gecolloqueerd te worden | ||||||||
toekomend | gecolloqueerd zullen worden | gecolloqueerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecolloqueerd zijn | gecolloqueerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecolloqueerd zullen zijn | gecolloqueerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecolloqueerd | wordt gecolloqueerd | wordt gecolloqueerd | wordt gecolloqueerd | wordt gecolloqueerd | worden gecolloqueerd | worden gecolloqueerd | worden gecolloqueerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecolloqueerd | werd gecolloqueerd | werd gecolloqueerd | werdt gecolloqueerd | werd gecolloqueerd | werden gecolloqueerd | werden gecolloqueerd | werden gecolloqueerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecolloqueerd worden | zult gecolloqueerd worden | zult gecolloqueerd worden | zult gecolloqueerd worden | zal gecolloqueerd worden | zullen gecolloqueerd worden | zullen gecolloqueerd worden | zullen gecolloqueerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecolloqueerd worden | zou gecolloqueerd worden | zou/zoudt gecolloqueerd worden | zoudt gecolloqueerd worden | zou gecolloqueerd worden | zouden gecolloqueerd worden | zouden gecolloqueerd worden | zouden gecolloqueerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecolloqueerd | bent gecolloqueerd | bent/is gecolloqueerd | zijt gecolloqueerd | is gecolloqueerd | zijn gecolloqueerd | zijn gecolloqueerd | zijn gecolloqueerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecolloqueerd | was gecolloqueerd | was gecolloqueerd | waart gecolloqueerd | was gecolloqueerd | waren gecolloqueerd | waren gecolloqueerd | waren gecolloqueerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecolloqueerd zijn | zult gecolloqueerd zijn | zult gecolloqueerd zijn | zult gecolloqueerd zijn | zal gecolloqueerd zijn | zullen gecolloqueerd zijn | zullen gecolloqueerd zijn | zullen gecolloqueerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecolloqueerd zijn | zou gecolloqueerd zijn | zou/zoudt gecolloqueerd zijn | zoudt gecolloqueerd zijn | zou gecolloqueerd zijn | zouden gecolloqueerd zijn | zouden gecolloqueerd zijn | zouden gecolloqueerd zijn |