citeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van citeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | citeren | te citeren | ||||||||
toekomend | zullen citeren | te zullen citeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geciteerd | te hebben geciteerd | ||||||||
toekomend | geciteerd zullen hebben | geciteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
citerend | geciteerd | ev. citeer |
mv. verouderd citeert |
citere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | citeer | citeert | citeert | citeert | citeert | citeren | citeren | citeren | |||
verleden (o.v.t.) | citeerde | citeerde | citeerde | citeerde | citeerde | citeerden | citeerden | citeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal citeren | zult/zal citeren | zult/zal citeren | zult citeren | zal citeren | zullen citeren | zullen citeren | zullen citeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou citeren | zou citeren | zou(dt) citeren | zoudt citeren | zou citeren | zouden citeren | zouden citeren | zouden citeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geciteerd | hebt geciteerd | hebt/heeft geciteerd | hebt geciteerd | heeft geciteerd | hebben geciteerd | hebben geciteerd | hebben geciteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geciteerd | had geciteerd | had geciteerd | hadt geciteerd | had geciteerd | hadden geciteerd | hadden geciteerd | hadden geciteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geciteerd hebben | zal/zult geciteerd hebben | zult/zal geciteerd hebben | zult geciteerd hebben | zal geciteerd hebben | zullen geciteerd hebben | zullen geciteerd hebben | zullen geciteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geciteerd hebben | zou geciteerd hebben | zou/zoudt geciteerd hebben | zoudt geciteerd hebben | zou geciteerd hebben | zouden geciteerd hebben | zouden geciteerd hebben | zouden geciteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geciteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geciteerd | er is geciteerd | |||||||||
verleden | er werd geciteerd | er was geciteerd | |||||||||
toekomend | er zal geciteerd worden | er zal geciteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geciteerd worden | er zou geciteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geciteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geciteerd worden | geciteerd te worden | ||||||||
toekomend | geciteerd zullen worden | geciteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geciteerd zijn | geciteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geciteerd zullen zijn | geciteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geciteerd | wordt geciteerd | wordt geciteerd | wordt geciteerd | wordt geciteerd | worden geciteerd | worden geciteerd | worden geciteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geciteerd | werd geciteerd | werd geciteerd | werdt geciteerd | werd geciteerd | werden geciteerd | werden geciteerd | werden geciteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geciteerd worden | zult geciteerd worden | zult geciteerd worden | zult geciteerd worden | zal geciteerd worden | zullen geciteerd worden | zullen geciteerd worden | zullen geciteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geciteerd worden | zou geciteerd worden | zou/zoudt geciteerd worden | zoudt geciteerd worden | zou geciteerd worden | zouden geciteerd worden | zouden geciteerd worden | zouden geciteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geciteerd | bent geciteerd | bent/is geciteerd | zijt geciteerd | is geciteerd | zijn geciteerd | zijn geciteerd | zijn geciteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geciteerd | was geciteerd | was geciteerd | waart geciteerd | was geciteerd | waren geciteerd | waren geciteerd | waren geciteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geciteerd zijn | zult geciteerd zijn | zult geciteerd zijn | zult geciteerd zijn | zal geciteerd zijn | zullen geciteerd zijn | zullen geciteerd zijn | zullen geciteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geciteerd zijn | zou geciteerd zijn | zou/zoudt geciteerd zijn | zoudt geciteerd zijn | zou geciteerd zijn | zouden geciteerd zijn | zouden geciteerd zijn | zouden geciteerd zijn |