chronisch
- chro·nisch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | chronisch | chronischer | |
verbogen | chronische | chronischere | |
partitief | chronisch | chronischers | - |
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘langdurig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
- afgeleid van het Griekse Χρόνος 'khronos' (tijd) met het achtervoegsel -isch [2]
chronisch
- voortdurend, aanhoudend, nooit helemaal genezend
- Astma is de meest voorkomende chronische ziekte onder kinderen.
1. voortdurend, aanhoudend
- Het woord chronisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chronisch" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "chronisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ chronisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be