diachronisch
- di·a·chro·nisch
- In de betekenis van ‘in tijdsorde’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- afgeleid van chronisch met het voorvoegsel dia- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | diachronisch | diachronischer | |
verbogen | diachronische | diachronischere | |
partitief | diachronisch | diachronischers | - |
diachronisch
- Het woord diachronisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "diachronisch" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "diachronisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ diachronisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be