Amsterdam Centraal
  • cen·traal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in het midden gelegen’ voor het eerst aangetroffen in 1796 [1]
  • afgeleid van centrum met het achtervoegsel -aal [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen centraal centraler centraalst
verbogen centrale centralere centraalste
partitief centraals centralers -

centraal

  1. in het midden gelegen
    • Het centraal station van Brussel is zondag aan het eind van de ochtend enige tijd ontruimd geweest op last van de politie.[3] 
    • De centrale ligging van Amersfoort maakt het tot een van de meest geliefde woonplaatsen van Nederland. 
     De centrale hal was voorzien van een sensationele kroonluchter, die amechtig antiek hing te zijn. `Een van onze pronkstukken,' zei de majordomus, die alles merkte, dus ook dat de lamp mij was opgevallen. 'Alleen erg lastig in het onderhoud.[4]
  2. vanuit één punt bestuurd
    • De omzet in de supermarkten is vorig jaar met 4,6 procent gestegen tot 35,9 miljard euro. Een jaar eerder was de omzet nog 34,4 miljard euro. Dat heeft het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) donderdag gemeld.[5] 
  3. iets wat heel belangrijk is
    • De auto neemt nog steeds een centrale plaats in bij het personen vervoer. 
     Gebroederlijk pakten we elkaars handen vast en liepen de trap op van de enige winkel van het dorp, die ook dienst deed als centrale hangplek voor alle hikers.[6]
     Terwijl hij op de lift stond te wachten, trokken de afgelopen uren in vogelvlucht aan hem voorbij. Centraal hierin stond Jochem Hundertmark.[7]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]