• mid·del·ste
  • [bijvoeglijk naamwoord] van Middelnederlands middelste, afleiding van middel met het achtervoegsel -st en de uitgang -e[1]
  • [zelfstandig naamwoord] het zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord
  • [onbepaald rangtelwoord] afleiding van middel met het achtervoegsel -stemet het achtervoegsel -ste [2]

middelste

  1. zich in het midden bevindend
    • Vooraan in de bioscoop moet je erg omhoog kijken en achterin kun je de ondertitels niet goed lezen, daarom kun je beter een plaats in de middelste rijen kiezen. 
  2. met evenveel jongeren onder als ouderen boven zich
     Mijn middelste dochter en ik shopten vaak in de stad en struinden kringloopwinkels af en ze begon vervolgens een klein handeltje door de daar gekochte merkkleding met winst door te verkopen.[3]
enkelvoud meervoud
naamwoord middelste middelsten
verkleinwoord - -

de middelstem

  1. wie of wat zich tussen uitersten bevindt
    • Voor de hoekhuizen waren er veel kopers, maar de drie middelsten bleven lang te koop staan. 

middelste

  1. precies tussen de uitersten van een reeks gelegen
    • Als je waarnemingen sorteert op grootte, is de waarde van de middelste waarneming de mediaan. 
  • Dit woord is de meest gangbare term, 'middenste' is geen standaardtaal.[4]
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. Vroegmiddelnederlands Woordenboek
  2.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “7.3.1 Vorming van rangtelwoorden.” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4. Middenste / middelste op website: taaladvies.net; geraadpleegd 2016-04-09
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be