castreren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van castreren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | castreren | te castreren | ||||||||
toekomend | zullen castreren | te zullen castreren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecastreerd | te hebben gecastreerd | ||||||||
toekomend | gecastreerd zullen hebben | gecastreerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
castrerend | gecastreerd | ev. castreer |
mv. verouderd castreert |
castrere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | castreer | castreert | castreert | castreert | castreert | castreren | castreren | castreren | |||
verleden (o.v.t.) | castreerde | castreerde | castreerde | castreerde | castreerde | castreerden | castreerden | castreerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal castreren | zult/zal castreren | zult/zal castreren | zult castreren | zal castreren | zullen castreren | zullen castreren | zullen castreren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou castreren | zou castreren | zou(dt) castreren | zoudt castreren | zou castreren | zouden castreren | zouden castreren | zouden castreren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecastreerd | hebt gecastreerd | hebt/heeft gecastreerd | hebt gecastreerd | heeft gecastreerd | hebben gecastreerd | hebben gecastreerd | hebben gecastreerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecastreerd | had gecastreerd | had gecastreerd | hadt gecastreerd | had gecastreerd | hadden gecastreerd | hadden gecastreerd | hadden gecastreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecastreerd hebben | zal/zult gecastreerd hebben | zult/zal gecastreerd hebben | zult gecastreerd hebben | zal gecastreerd hebben | zullen gecastreerd hebben | zullen gecastreerd hebben | zullen gecastreerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecastreerd hebben | zou gecastreerd hebben | zou/zoudt gecastreerd hebben | zoudt gecastreerd hebben | zou gecastreerd hebben | zouden gecastreerd hebben | zouden gecastreerd hebben | zouden gecastreerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecastreerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecastreerd | er is gecastreerd | |||||||||
verleden | er werd gecastreerd | er was gecastreerd | |||||||||
toekomend | er zal gecastreerd worden | er zal gecastreerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecastreerd worden | er zou gecastreerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecastreerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecastreerd worden | gecastreerd te worden | ||||||||
toekomend | gecastreerd zullen worden | gecastreerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecastreerd zijn | gecastreerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecastreerd zullen zijn | gecastreerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecastreerd | wordt gecastreerd | wordt gecastreerd | wordt gecastreerd | wordt gecastreerd | worden gecastreerd | worden gecastreerd | worden gecastreerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecastreerd | werd gecastreerd | werd gecastreerd | werdt gecastreerd | werd gecastreerd | werden gecastreerd | werden gecastreerd | werden gecastreerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecastreerd worden | zult gecastreerd worden | zult gecastreerd worden | zult gecastreerd worden | zal gecastreerd worden | zullen gecastreerd worden | zullen gecastreerd worden | zullen gecastreerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecastreerd worden | zou gecastreerd worden | zou/zoudt gecastreerd worden | zoudt gecastreerd worden | zou gecastreerd worden | zouden gecastreerd worden | zouden gecastreerd worden | zouden gecastreerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecastreerd | bent gecastreerd | bent/is gecastreerd | zijt gecastreerd | is gecastreerd | zijn gecastreerd | zijn gecastreerd | zijn gecastreerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecastreerd | was gecastreerd | was gecastreerd | waart gecastreerd | was gecastreerd | waren gecastreerd | waren gecastreerd | waren gecastreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecastreerd zijn | zult gecastreerd zijn | zult gecastreerd zijn | zult gecastreerd zijn | zal gecastreerd zijn | zullen gecastreerd zijn | zullen gecastreerd zijn | zullen gecastreerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecastreerd zijn | zou gecastreerd zijn | zou/zoudt gecastreerd zijn | zoudt gecastreerd zijn | zou gecastreerd zijn | zouden gecastreerd zijn | zouden gecastreerd zijn | zouden gecastreerd zijn |