carjacken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van carjacken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | carjacken | te carjacken | ||||||
toekomend | zullen carjacken | te zullen carjacken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecarjackt | te hebben gecarjackt | ||||||
toekomend | gecarjackt zullen hebben | gecarjackt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
carjackend | gecarjackt | ev. carjack |
mv. verouderd carjackt |
carjacke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | carjack | carjackt | carjackt | carjackt | carjackt | carjacken | carjacken | carjacken | |
verleden (o.v.t.) | carjackte | carjackte | carjackte | carjackte | carjackte | carjackten | carjackten | carjackten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal carjacken | zult/zal carjacken | zult/zal carjacken | zult carjacken | zal carjacken | zullen carjacken | zullen carjacken | zullen carjacken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou carjacken | zou carjacken | zou(dt) carjacken | zoudt carjacken | zou carjacken | zouden carjacken | zouden carjacken | zouden carjacken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecarjackt | hebt gecarjackt | hebt/heeft gecarjackt | hebt gecarjackt | heeft gecarjackt | hebben gecarjackt | hebben gecarjackt | hebben gecarjackt | |
verleden (v.v.t.) | had gecarjackt | had gecarjackt | had gecarjackt | hadt gecarjackt | had gecarjackt | hadden gecarjackt | hadden gecarjackt | hadden gecarjackt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecarjackt hebben | zal/zult gecarjackt hebben | zult/zal gecarjackt hebben | zult gecarjackt hebben | zal gecarjackt hebben | zullen gecarjackt hebben | zullen gecarjackt hebben | zullen gecarjackt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecarjackt hebben | zou gecarjackt hebben | zou/zoudt gecarjackt hebben | zoudt gecarjackt hebben | zou gecarjackt hebben | zouden gecarjackt hebben | zouden gecarjackt hebben | zouden gecarjackt hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gecarjackt worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gecarjackt | er is gecarjackt | |||||||
verleden | er werd gecarjackt | er was gecarjackt | |||||||
toekomend | er zal gecarjackt worden | er zal gecarjackt zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gecarjackt worden | er zou gecarjackt zijn |