• can·de·la
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘eenheid van lichtsterkte’ voor het eerst aangetroffen in 1953 [1]
  • Van het Latijnse candela (kaars)
enkelvoud meervoud
naamwoord candela candela's
verkleinwoord

de candelav / m

  1. (natuurkunde), (eenheid) SI-basiseenheid voor lichtsterkte, weergegeven met symbool cd
    • Eén millicandela is 10−3 candela. 
57 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]


  • IPA: /kan.ˈdeː.la/
  • can·de·la

căndēlă v

  1. was- of vetkaars
  2. met was bestreken touw