[1]treinbuffer
  • buf·fer
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘stootkussen’ voor het eerst aangetroffen in 1875 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord buffer buffers
verkleinwoord buffertje buffertjes

de bufferm

  1. (spoorwegen) elk van de paarsgewijs aan de kopeinden van locomotieven en wagons aangebrachte stootbalken
  2. medium dat in staat is tijdelijke grote vraag in de afvoer op te vangen omdat de gemiddelde aanvoer dat niet aan zou kunnen
  3. (informatica) tijdelijk geheugen in rekenmachines, computers , randapparaten e.d
    • Door de stroomuitval was het buffer gewist 
  4. (scheikunde) een waterige oplossing van twee stoffen die zich in een bepaald evenwicht bevinden en een bepaalde pH aannemen, bufferoplossing
  5. (economie) hoeveelheid (geld)middelen dat gebruikt kan worden om onverwachte gebeurtenissen op te vangen
    • Door hun spaargeld hadden ze voldoende buffer om de gevolgen van het ontslag op te kunnen vangen. 
     De achterliggende gedachte hiervan is het kweken van een financiële buffer waarmee wij belangrijke aspecten als veiligheid en hygiëne in talrijke hotels kunnen bevorderen.[4]
vervoeging van
bufferen

buffer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bufferen
    • Ik buffer. 
  2. gebiedende wijs van bufferen
    • Buffer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bufferen
    • Buffer je? 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]