brik
- brik
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zeilvaartuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1781 [1]
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘rijtuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1898 [1]
- In de betekenis van ‘(gebroken) baksteen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1282 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brik | brikken |
verkleinwoord | brikje | brikjes |
[A] de brik m
- bakstenen die zo slecht gebakken zijn dat ze broos zijn
- (België) pak voor drank
1. bakstenen die zo slecht gebakken zijn dat ze broos zijn
[B] brik v
- (transport) een vierwielige wagen
- (scheepvaart) een groot zeilschip
- Het woord brik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brik" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 1,2 "brik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- brik
brik
- brik
- Afkomstig van het Oudnoorse woord brík
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | brik | brika | brikar | brikane |
brik v
- (bouwkunde) balustrade, hekwerk
- (figuurlijk) barrière, belemmering, perk
- een lage houten wand
- [3]: bordvegg
- [1]: brika på galleriet
de balustrade van een galerij
- [2]: over alle brikar
over alle barrières