Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hek·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hekwerk hekwerken
verkleinwoord hekwerkje hekwerkjes

Zelfstandig naamwoord

het hekwerko

  1. het geheel van staven etc. waardoor een hek wordt gevormd, rastering of balustrade
  2. (scheepvaart) het achterste deel van het schip, het hek en wat daar bij behoort
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen