boud
- boud
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | boud | bouder | boudst |
verbogen | boude boute |
boudere | boudste |
partitief | bouds | bouders | - |
boud
- iets dat al te zeer zonder angst voor gevaar gedaan wordt
- brutaal, dapper, ferm, heldhaftig, kloek, koen, moedig, onvervaard, stout, stoutmoedig, vermetel
1.
- Het woord boud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boud" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "boud" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ boud op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be