bigot
- bi·got
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bigot | bigotter | bigotst |
verbogen | bigotte | bigottere | bigotste |
partitief | bigots | bigotters | - |
bigot
- overdreven vroom of godsdienstig
- Hij is een bigotte katholiek.
- op een geveinsde manier vroom of godsdienstig
- op een domme manier vroom of godsdienstig
- met een zeer uitgesproken opvatting, waarbij geen afwijkende meningen worden getolereerd
- Met fundamentalisme bedoelen we naar het inmiddels gangbare spraakgebruik een bigot en bekrompen conservatisme.
- Deze bigotte en belachelijke redenering kan niet genoeg bestreden worden.
- bijgelovig.
- [1] vroom, devoot, kwezelig, kwezelachtig, femelig
- [2] schijnvroom, schijnheilig
- [3] domvroom
- [4] bekrompen
- [5] bijgelovig
- [1][4] fanatiek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bigot | bigotten |
verkleinwoord | bigotje | bigotjes |
- iemand die zich overdreven vroom voordoet
- Een bigot is in godsdienstige zin een kwezel of een dweper.
- Het woord bigot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bigot" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ bigot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be