fanatiek
- fa·na·tiek
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bezeten’ voor het eerst aangetroffen in 1796 [1]
- afgeleid van fanaat met het achtervoegsel -iek [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | fanatiek | fanatieker | fanatiekst |
verbogen | fanatieke | fanatiekere | fanatiekste |
partitief | fanatieks | fanatiekers | - |
fanatiek
- met een grote inzet of liefde tot een bepaalde zaak
- De fanatieke voetballer lag na de wedstrijd uitgeteld op het veld, omdat hij alles had gegeven.
- Het woord fanatiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fanatiek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "fanatiek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fanatiek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be