fanatiekeling
- fa·na·tie·ke·ling
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fanatiekeling | fanatiekelingen |
verkleinwoord |
de fanatiekeling m
- iemand die te enthousiast voor iets is
- In 1999 werd Feyenoord voor het laatst kampioen. Direct na de huldiging braken rellen uit. De politie zag stenen, flessen en fanatiekelingen op zich af komen en loste schoten op een overvolle Coolsingel. Ruiten sneuvelden, mensen raakten gewond. „Shooting at soccer riot”, berichtte The New York Times.[2]
- Drie keer scoorde Cristiano Ronaldo, de alleskunner uit Portugal, de bijna bezeten fanatiekeling, het fenomeen, de man die niets liever wil dan de beste zijn in het beroep waarvoor hij alles doet en laat: profvoetballer zijn. Zijn kunstwerk: een intikker, een kopbal, een vrije trap. Ronaldo mocht zich gelukkig prijzen met erbarmelijk verdedigen van Wolfsburg, maar al die doelpunten zijn toch vooral het gevolg van zijn eigen verdiensten, zijn nooit aflatende werklust, zijn gecultiveerde talent. [3]
- Het woord fanatiekeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fanatiekeling" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ fanatiekeling op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Esther Rosenberg 15 mei 2017
- ↑ Volkskrant Willem Vissers 12 april 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be