femelaar
- fe·me·laar
- naamwoord van handeling van femelen met het achtervoegsel -aar [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | femelaar | femelaars femelaren |
verkleinwoord |
de femelaar m
- iemand die die zoetsappige en zeurderige verhaaltjes vertelt
- ▸ En je hield je zeer koest want het is een ongeschreven wet dat de kunstenaar zich slechts professioneel met het naaktmodel inlaat. Aanvankelijk ontstaan uit armoede natuurlijk, een naaktmodel is duur en zelfs een quick lay kan behoorlijk in de papieren gaan lopen want je ontkomt toch niet als schoonheid minnend kunstenaar aan een nagenietend verwijlen. Maar ook omdat al werkend, je eventuele genitale interesse naar je geniale aanleg, indien aanwezig, verschuift. En om de vrouwelijke kwetsbaarheid in die situatie, hoor ik de femelaar zeggen.[3]
- mannelijke vorm van femelaarster
- Het woord femelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "femelaar" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ femelaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Jan Wolkers“Geheime Liebe” (22 september 2000) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be