Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fe·me·laar·ster
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord femelaarster femelaarsters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de femelaarsterm

  1. vrouw die die zoetsappige en zeurderige verhaaltjes vertelt
     Ben ík dat? Ben ik dat écht, die uitgestreken femelaarster?[1]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “De avond dat Mina mij meenam.” (1974), Meulenhoff, Amsterdam, ISBN 9029000481, p. 107