bevooroordelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bevooroordelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bevooroordelen			te bevooroordelen
	toekomend		zullen bevooroordelen			te zullen bevooroordelen
voltooid	tegenwoordig		bevooroordeeld			te bevooroordeeld
	toekomend		bevooroordeeld zullen			bevooroordeeld te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bevooroordelend		bevooroordeeld			ev. bevooroordeel	mv. verouderd bevooroordeelt	bevooroordele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bevooroordeel	bevooroordeelt	bevooroordeelt	bevooroordeelt	bevooroordeelt	bevooroordelen	bevooroordelen	bevooroordelen
verleden (o.v.t.)	bevooroordeelde	bevooroordeelde	bevooroordeelde	bevooroordeelde	bevooroordeelde	bevooroordeelden	bevooroordeelden	bevooroordeelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bevooroordelen	zult/zal bevooroordelen	zult/zal bevooroordelen	zult bevooroordelen	zal bevooroordelen	zullen bevooroordelen	zullen bevooroordelen	zullen bevooroordelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bevooroordelen	zou bevooroordelen	zou(dt) bevooroordelen	zoudt bevooroordelen	zou bevooroordelen	zouden bevooroordelen	zouden bevooroordelen	zouden bevooroordelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij