bevolken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bevolken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bevolken | te bevolken | ||||||||
toekomend | zullen bevolken | te zullen bevolken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bevolkt | te hebben bevolkt | ||||||||
toekomend | bevolkt zullen hebben | bevolkt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bevolkend | bevolkt | ev. bevolk |
mv. verouderd bevolkt |
bevolke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bevolk | bevolkt | bevolkt | bevolkt | bevolkt | bevolken | bevolken | bevolken | |||
verleden (o.v.t.) | bevolkte | bevolkte | bevolkte | bevolkte | bevolkte | bevolkten | bevolkten | bevolkten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevolken | zult/zal bevolken | zult/zal bevolken | zult bevolken | zal bevolken | zullen bevolken | zullen bevolken | zullen bevolken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevolken | zou bevolken | zou(dt) bevolken | zoudt bevolken | zou bevolken | zouden bevolken | zouden bevolken | zouden bevolken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bevolkt | hebt bevolkt | hebt/heeft bevolkt | hebt bevolkt | heeft bevolkt | hebben bevolkt | hebben bevolkt | hebben bevolkt | |||
verleden (v.v.t.) | had bevolkt | had bevolkt | had bevolkt | hadt bevolkt | had bevolkt | hadden bevolkt | hadden bevolkt | hadden bevolkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bevolkt hebben | zal/zult bevolkt hebben | zult/zal bevolkt hebben | zult bevolkt hebben | zal bevolkt hebben | zullen bevolkt hebben | zullen bevolkt hebben | zullen bevolkt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bevolkt hebben | zou bevolkt hebben | zou/zoudt bevolkt hebben | zoudt bevolkt hebben | zou bevolkt hebben | zouden bevolkt hebben | zouden bevolkt hebben | zouden bevolkt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bevolkt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bevolkt | er is bevolkt | |||||||||
verleden | er werd bevolkt | er was bevolkt | |||||||||
toekomend | er zal bevolkt worden | er zal bevolkt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bevolkt worden | er zou bevolkt zijn | |||||||||
lijdende vorm bevolkt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bevolkt worden | bevolkt te worden | ||||||||
toekomend | bevolkt zullen worden | bevolkt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bevolkt zijn | bevolkt te zijn | ||||||||
toekomend | bevolkt zullen zijn | bevolkt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bevolkt | wordt bevolkt | wordt bevolkt | wordt bevolkt | wordt bevolkt | worden bevolkt | worden bevolkt | worden bevolkt | |||
verleden (o.v.t.) | werd bevolkt | werd bevolkt | werd bevolkt | werdt bevolkt | werd bevolkt | werden bevolkt | werden bevolkt | werden bevolkt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bevolkt worden | zult bevolkt worden | zult bevolkt worden | zult bevolkt worden | zal bevolkt worden | zullen bevolkt worden | zullen bevolkt worden | zullen bevolkt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bevolkt worden | zou bevolkt worden | zou/zoudt bevolkt worden | zoudt bevolkt worden | zou bevolkt worden | zouden bevolkt worden | zouden bevolkt worden | zouden bevolkt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bevolkt | bent bevolkt | bent/is bevolkt | zijt bevolkt | is bevolkt | zijn bevolkt | zijn bevolkt | zijn bevolkt | |||
verleden (v.v.t.) | was bevolkt | was bevolkt | was bevolkt | waart bevolkt | was bevolkt | waren bevolkt | waren bevolkt | waren bevolkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bevolkt zijn | zult bevolkt zijn | zult bevolkt zijn | zult bevolkt zijn | zal bevolkt zijn | zullen bevolkt zijn | zullen bevolkt zijn | zullen bevolkt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bevolkt zijn | zou bevolkt zijn | zou/zoudt bevolkt zijn | zoudt bevolkt zijn | zou bevolkt zijn | zouden bevolkt zijn | zouden bevolkt zijn | zouden bevolkt zijn |