bestendig
- be·sten·dig
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘blijvend’ voor het eerst aangetroffen in 1569 [1]
- afgeleid van bestand met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bestendig | bestendiger | bestendigst |
verbogen | bestendige | bestendigere | bestendigste |
partitief | bestendigs | bestendigers | - |
bestendig
- bestendige opdracht aan de bankmachtiging tot periodieke overmaking van geld
- • Hij betaalde zijn abonnement door middel van een bestendige opdracht aan de bank.
1. duurzaam
vervoeging van |
---|
bestendigen |
bestendig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bestendigen
- Ik bestendig.
- gebiedende wijs van bestendigen
- Bestendig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bestendigen
- Bestendig je?
- Het woord bestendig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bestendig" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "bestendig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bestendig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be