besparen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van besparen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | besparen | te besparen | ||||||||
toekomend | zullen besparen | te zullen besparen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bespaard | te hebben bespaard | ||||||||
toekomend | bespaard zullen hebben | bespaard te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
besparend | bespaard | ev. bespaar |
mv. verouderd bespaart |
bespare | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bespaar | bespaart | bespaart | bespaart | bespaart | besparen | besparen | besparen | |||
verleden (o.v.t.) | bespaarde | bespaarde | bespaarde | bespaarde | bespaarde | bespaarden | bespaarden | bespaarden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal besparen | zult/zal besparen | zult/zal besparen | zult besparen | zal besparen | zullen besparen | zullen besparen | zullen besparen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou besparen | zou besparen | zou(dt) besparen | zoudt besparen | zou besparen | zouden besparen | zouden besparen | zouden besparen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bespaard | hebt bespaard | hebt/heeft bespaard | hebt bespaard | heeft bespaard | hebben bespaard | hebben bespaard | hebben bespaard | |||
verleden (v.v.t.) | had bespaard | had bespaard | had bespaard | hadt bespaard | had bespaard | hadden bespaard | hadden bespaard | hadden bespaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bespaard hebben | zal/zult bespaard hebben | zult/zal bespaard hebben | zult bespaard hebben | zal bespaard hebben | zullen bespaard hebben | zullen bespaard hebben | zullen bespaard hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bespaard hebben | zou bespaard hebben | zou/zoudt bespaard hebben | zoudt bespaard hebben | zou bespaard hebben | zouden bespaard hebben | zouden bespaard hebben | zouden bespaard hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bespaard worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bespaard | er is bespaard | |||||||||
verleden | er werd bespaard | er was bespaard | |||||||||
toekomend | er zal bespaard worden | er zal bespaard zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bespaard worden | er zou bespaard zijn | |||||||||
lijdende vorm bespaard worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bespaard worden | bespaard te worden | ||||||||
toekomend | bespaard zullen worden | bespaard te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bespaard zijn | bespaard te zijn | ||||||||
toekomend | bespaard zullen zijn | bespaard te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bespaard | wordt bespaard | wordt bespaard | wordt bespaard | wordt bespaard | worden bespaard | worden bespaard | worden bespaard | |||
verleden (o.v.t.) | werd bespaard | werd bespaard | werd bespaard | werdt bespaard | werd bespaard | werden bespaard | werden bespaard | werden bespaard | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bespaard worden | zult bespaard worden | zult bespaard worden | zult bespaard worden | zal bespaard worden | zullen bespaard worden | zullen bespaard worden | zullen bespaard worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bespaard worden | zou bespaard worden | zou/zoudt bespaard worden | zoudt bespaard worden | zou bespaard worden | zouden bespaard worden | zouden bespaard worden | zouden bespaard worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bespaard | bent bespaard | bent/is bespaard | zijt bespaard | is bespaard | zijn bespaard | zijn bespaard | zijn bespaard | |||
verleden (v.v.t.) | was bespaard | was bespaard | was bespaard | waart bespaard | was bespaard | waren bespaard | waren bespaard | waren bespaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bespaard zijn | zult bespaard zijn | zult bespaard zijn | zult bespaard zijn | zal bespaard zijn | zullen bespaard zijn | zullen bespaard zijn | zullen bespaard zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bespaard zijn | zou bespaard zijn | zou/zoudt bespaard zijn | zoudt bespaard zijn | zou bespaard zijn | zouden bespaard zijn | zouden bespaard zijn | zouden bespaard zijn |