berijden/vervoeging
Niet te verwarren met: bereiden/vervoeging |
vervoeging van de bedrijvende vorm van berijden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | berijden | te berijden | ||||||||
toekomend | zullen berijden | te zullen berijden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bereden | te hebben bereden | ||||||||
toekomend | bereden zullen hebben | bereden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
berijdend | bereden | ev. berij berijd |
mv. verouderd berijdt |
berijde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | berij berijd |
berijdt | berijdt | berijdt | berijdt | berijden | berijden | berijden | |||
verleden (o.v.t.) | bereed | bereed | bereed | bereedt | bereed | bereden | bereden | bereden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal berijden | zult/zal berijden | zult/zal berijden | zult berijden | zal berijden | zullen berijden | zullen berijden | zullen berijden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou berijden | zou berijden | zou(dt) berijden | zoudt berijden | zou berijden | zouden berijden | zouden berijden | zouden berijden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bereden | hebt bereden | hebt/heeft bereden | hebt bereden | heeft bereden | hebben bereden | hebben bereden | hebben bereden | |||
verleden (v.v.t.) | had bereden | had bereden | had bereden | hadt bereden | had bereden | hadden bereden | hadden bereden | hadden bereden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bereden hebben | zal/zult bereden hebben | zult/zal bereden hebben | zult bereden hebben | zal bereden hebben | zullen bereden hebben | zullen bereden hebben | zullen bereden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bereden hebben | zou bereden hebben | zou/zoudt bereden hebben | zoudt bereden hebben | zou bereden hebben | zouden bereden hebben | zouden bereden hebben | zouden bereden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bereden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bereden | er is bereden | |||||||||
verleden | er werd bereden | er was bereden | |||||||||
toekomend | er zal bereden worden | er zal bereden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bereden worden | er zou bereden zijn | |||||||||
lijdende vorm bereden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bereden worden | bereden te worden | ||||||||
toekomend | bereden zullen worden | bereden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bereden zijn | bereden te zijn | ||||||||
toekomend | bereden zullen zijn | bereden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bereden | wordt bereden | wordt bereden | wordt bereden | wordt bereden | worden bereden | worden bereden | worden bereden | |||
verleden (o.v.t.) | werd bereden | werd bereden | werd bereden | werdt bereden | werd bereden | werden bereden | werden bereden | werden bereden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bereden worden | zult bereden worden | zult bereden worden | zult bereden worden | zal bereden worden | zullen bereden worden | zullen bereden worden | zullen bereden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bereden worden | zou bereden worden | zou/zoudt bereden worden | zoudt bereden worden | zou bereden worden | zouden bereden worden | zouden bereden worden | zouden bereden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bereden | bent bereden | bent/is bereden | zijt bereden | is bereden | zijn bereden | zijn bereden | zijn bereden | |||
verleden (v.v.t.) | was bereden | was bereden | was bereden | waart bereden | was bereden | waren bereden | waren bereden | waren bereden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bereden zijn | zult bereden zijn | zult bereden zijn | zult bereden zijn | zal bereden zijn | zullen bereden zijn | zullen bereden zijn | zullen bereden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bereden zijn | zou bereden zijn | zou/zoudt bereden zijn | zoudt bereden zijn | zou bereden zijn | zouden bereden zijn | zouden bereden zijn | zouden bereden zijn |