bemeteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bemeteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bemeteren | te bemeteren | ||||||||
toekomend | zullen bemeteren | te zullen bemeteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bemeterd | te hebben bemeterd | ||||||||
toekomend | bemeterd zullen hebben | bemeterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bemeterend | bemeterd | ev. bemeter |
mv. verouderd bemetert |
bemetere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bemeter | bemetert | bemetert | bemetert | bemetert | bemeteren | bemeteren | bemeteren | |||
verleden (o.v.t.) | bemeterde | bemeterde | bemeterde | bemeterde | bemeterde | bemeterden | bemeterden | bemeterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bemeteren | zult/zal bemeteren | zult/zal bemeteren | zult bemeteren | zal bemeteren | zullen bemeteren | zullen bemeteren | zullen bemeteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bemeteren | zou bemeteren | zou(dt) bemeteren | zoudt bemeteren | zou bemeteren | zouden bemeteren | zouden bemeteren | zouden bemeteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bemeterd | hebt bemeterd | hebt/heeft bemeterd | hebt bemeterd | heeft bemeterd | hebben bemeterd | hebben bemeterd | hebben bemeterd | |||
verleden (v.v.t.) | had bemeterd | had bemeterd | had bemeterd | hadt bemeterd | had bemeterd | hadden bemeterd | hadden bemeterd | hadden bemeterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bemeterd hebben | zal/zult bemeterd hebben | zult/zal bemeterd hebben | zult bemeterd hebben | zal bemeterd hebben | zullen bemeterd hebben | zullen bemeterd hebben | zullen bemeterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bemeterd hebben | zou bemeterd hebben | zou/zoudt bemeterd hebben | zoudt bemeterd hebben | zou bemeterd hebben | zouden bemeterd hebben | zouden bemeterd hebben | zouden bemeterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bemeterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bemeterd | er is bemeterd | |||||||||
verleden | er werd bemeterd | er was bemeterd | |||||||||
toekomend | er zal bemeterd worden | er zal bemeterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bemeterd worden | er zou bemeterd zijn | |||||||||
lijdende vorm bemeterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bemeterd worden | bemeterd te worden | ||||||||
toekomend | bemeterd zullen worden | bemeterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bemeterd zijn | bemeterd te zijn | ||||||||
toekomend | bemeterd zullen zijn | bemeterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bemeterd | wordt bemeterd | wordt bemeterd | wordt bemeterd | wordt bemeterd | worden bemeterd | worden bemeterd | worden bemeterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bemeterd | werd bemeterd | werd bemeterd | werdt bemeterd | werd bemeterd | werden bemeterd | werden bemeterd | werden bemeterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bemeterd worden | zult bemeterd worden | zult bemeterd worden | zult bemeterd worden | zal bemeterd worden | zullen bemeterd worden | zullen bemeterd worden | zullen bemeterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bemeterd worden | zou bemeterd worden | zou/zoudt bemeterd worden | zoudt bemeterd worden | zou bemeterd worden | zouden bemeterd worden | zouden bemeterd worden | zouden bemeterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bemeterd | bent bemeterd | bent/is bemeterd | zijt bemeterd | is bemeterd | zijn bemeterd | zijn bemeterd | zijn bemeterd | |||
verleden (v.v.t.) | was bemeterd | was bemeterd | was bemeterd | waart bemeterd | was bemeterd | waren bemeterd | waren bemeterd | waren bemeterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bemeterd zijn | zult bemeterd zijn | zult bemeterd zijn | zult bemeterd zijn | zal bemeterd zijn | zullen bemeterd zijn | zullen bemeterd zijn | zullen bemeterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bemeterd zijn | zou bemeterd zijn | zou/zoudt bemeterd zijn | zoudt bemeterd zijn | zou bemeterd zijn | zouden bemeterd zijn | zouden bemeterd zijn | zouden bemeterd zijn |