belegeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van belegeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | belegeren | te belegeren | ||||||||
toekomend | zullen belegeren | te zullen belegeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben belegerd | te hebben belegerd | ||||||||
toekomend | belegerd zullen hebben | belegerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
belegerend | belegerd | ev. beleger |
mv. verouderd belegert |
belegere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beleger | belegert | belegert | belegert | belegert | belegeren | belegeren | belegeren | |||
verleden (o.v.t.) | belegerde | belegerde | belegerde | belegerde | belegerde | belegerden | belegerden | belegerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal belegeren | zult/zal belegeren | zult/zal belegeren | zult belegeren | zal belegeren | zullen belegeren | zullen belegeren | zullen belegeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou belegeren | zou belegeren | zou(dt) belegeren | zoudt belegeren | zou belegeren | zouden belegeren | zouden belegeren | zouden belegeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb belegerd | hebt belegerd | hebt/heeft belegerd | hebt belegerd | heeft belegerd | hebben belegerd | hebben belegerd | hebben belegerd | |||
verleden (v.v.t.) | had belegerd | had belegerd | had belegerd | hadt belegerd | had belegerd | hadden belegerd | hadden belegerd | hadden belegerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal belegerd hebben | zal/zult belegerd hebben | zult/zal belegerd hebben | zult belegerd hebben | zal belegerd hebben | zullen belegerd hebben | zullen belegerd hebben | zullen belegerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou belegerd hebben | zou belegerd hebben | zou/zoudt belegerd hebben | zoudt belegerd hebben | zou belegerd hebben | zouden belegerd hebben | zouden belegerd hebben | zouden belegerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm belegerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt belegerd | er is belegerd | |||||||||
verleden | er werd belegerd | er was belegerd | |||||||||
toekomend | er zal belegerd worden | er zal belegerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou belegerd worden | er zou belegerd zijn | |||||||||
lijdende vorm belegerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | belegerd worden | belegerd te worden | ||||||||
toekomend | belegerd zullen worden | belegerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | belegerd zijn | belegerd te zijn | ||||||||
toekomend | belegerd zullen zijn | belegerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word belegerd | wordt belegerd | wordt belegerd | wordt belegerd | wordt belegerd | worden belegerd | worden belegerd | worden belegerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd belegerd | werd belegerd | werd belegerd | werdt belegerd | werd belegerd | werden belegerd | werden belegerd | werden belegerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal belegerd worden | zult belegerd worden | zult belegerd worden | zult belegerd worden | zal belegerd worden | zullen belegerd worden | zullen belegerd worden | zullen belegerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou belegerd worden | zou belegerd worden | zou/zoudt belegerd worden | zoudt belegerd worden | zou belegerd worden | zouden belegerd worden | zouden belegerd worden | zouden belegerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben belegerd | bent belegerd | bent/is belegerd | zijt belegerd | is belegerd | zijn belegerd | zijn belegerd | zijn belegerd | |||
verleden (v.v.t.) | was belegerd | was belegerd | was belegerd | waart belegerd | was belegerd | waren belegerd | waren belegerd | waren belegerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal belegerd zijn | zult belegerd zijn | zult belegerd zijn | zult belegerd zijn | zal belegerd zijn | zullen belegerd zijn | zullen belegerd zijn | zullen belegerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou belegerd zijn | zou belegerd zijn | zou/zoudt belegerd zijn | zoudt belegerd zijn | zou belegerd zijn | zouden belegerd zijn | zouden belegerd zijn | zouden belegerd zijn |