becijferen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van becijferen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | becijferen | te becijferen | ||||||||
toekomend | zullen becijferen | te zullen becijferen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben becijferd | te hebben becijferd | ||||||||
toekomend | becijferd zullen hebben | becijferd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
becijferend | becijferd | ev. becijfer |
mv. verouderd becijfert |
becijfere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | becijfer | becijfert | becijfert | becijfert | becijfert | becijferen | becijferen | becijferen | |||
verleden (o.v.t.) | becijferde | becijferde | becijferde | becijferde | becijferde | becijferden | becijferden | becijferden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal becijferen | zult/zal becijferen | zult/zal becijferen | zult becijferen | zal becijferen | zullen becijferen | zullen becijferen | zullen becijferen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou becijferen | zou becijferen | zou(dt) becijferen | zoudt becijferen | zou becijferen | zouden becijferen | zouden becijferen | zouden becijferen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb becijferd | hebt becijferd | hebt/heeft becijferd | hebt becijferd | heeft becijferd | hebben becijferd | hebben becijferd | hebben becijferd | |||
verleden (v.v.t.) | had becijferd | had becijferd | had becijferd | hadt becijferd | had becijferd | hadden becijferd | hadden becijferd | hadden becijferd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal becijferd hebben | zal/zult becijferd hebben | zult/zal becijferd hebben | zult becijferd hebben | zal becijferd hebben | zullen becijferd hebben | zullen becijferd hebben | zullen becijferd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou becijferd hebben | zou becijferd hebben | zou/zoudt becijferd hebben | zoudt becijferd hebben | zou becijferd hebben | zouden becijferd hebben | zouden becijferd hebben | zouden becijferd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm becijferd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt becijferd | er is becijferd | |||||||||
verleden | er werd becijferd | er was becijferd | |||||||||
toekomend | er zal becijferd worden | er zal becijferd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou becijferd worden | er zou becijferd zijn | |||||||||
lijdende vorm becijferd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | becijferd worden | becijferd te worden | ||||||||
toekomend | becijferd zullen worden | becijferd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | becijferd zijn | becijferd te zijn | ||||||||
toekomend | becijferd zullen zijn | becijferd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word becijferd | wordt becijferd | wordt becijferd | wordt becijferd | wordt becijferd | worden becijferd | worden becijferd | worden becijferd | |||
verleden (o.v.t.) | werd becijferd | werd becijferd | werd becijferd | werdt becijferd | werd becijferd | werden becijferd | werden becijferd | werden becijferd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal becijferd worden | zult becijferd worden | zult becijferd worden | zult becijferd worden | zal becijferd worden | zullen becijferd worden | zullen becijferd worden | zullen becijferd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou becijferd worden | zou becijferd worden | zou/zoudt becijferd worden | zoudt becijferd worden | zou becijferd worden | zouden becijferd worden | zouden becijferd worden | zouden becijferd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben becijferd | bent becijferd | bent/is becijferd | zijt becijferd | is becijferd | zijn becijferd | zijn becijferd | zijn becijferd | |||
verleden (v.v.t.) | was becijferd | was becijferd | was becijferd | waart becijferd | was becijferd | waren becijferd | waren becijferd | waren becijferd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal becijferd zijn | zult becijferd zijn | zult becijferd zijn | zult becijferd zijn | zal becijferd zijn | zullen becijferd zijn | zullen becijferd zijn | zullen becijferd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou becijferd zijn | zou becijferd zijn | zou/zoudt becijferd zijn | zoudt becijferd zijn | zou becijferd zijn | zouden becijferd zijn | zouden becijferd zijn | zouden becijferd zijn |