banaliseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van banaliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | banaliseren | te banaliseren | ||||||||
toekomend | zullen banaliseren | te zullen banaliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gebanaliseerd | te hebben gebanaliseerd | ||||||||
toekomend | gebanaliseerd zullen hebben | gebanaliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
banaliserend | gebanaliseerd | ev. banaliseer |
mv. verouderd banaliseert |
banalisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | banaliseer | banaliseert | banaliseert | banaliseert | banaliseert | banaliseren | banaliseren | banaliseren | |||
verleden (o.v.t.) | banaliseerde | banaliseerde | banaliseerde | banaliseerde | banaliseerde | banaliseerden | banaliseerden | banaliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal banaliseren | zult/zal banaliseren | zult/zal banaliseren | zult banaliseren | zal banaliseren | zullen banaliseren | zullen banaliseren | zullen banaliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou banaliseren | zou banaliseren | zou(dt) banaliseren | zoudt banaliseren | zou banaliseren | zouden banaliseren | zouden banaliseren | zouden banaliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gebanaliseerd | hebt gebanaliseerd | hebt/heeft gebanaliseerd | hebt gebanaliseerd | heeft gebanaliseerd | hebben gebanaliseerd | hebben gebanaliseerd | hebben gebanaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gebanaliseerd | had gebanaliseerd | had gebanaliseerd | hadt gebanaliseerd | had gebanaliseerd | hadden gebanaliseerd | hadden gebanaliseerd | hadden gebanaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebanaliseerd hebben | zal/zult gebanaliseerd hebben | zult/zal gebanaliseerd hebben | zult gebanaliseerd hebben | zal gebanaliseerd hebben | zullen gebanaliseerd hebben | zullen gebanaliseerd hebben | zullen gebanaliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebanaliseerd hebben | zou gebanaliseerd hebben | zou/zoudt gebanaliseerd hebben | zoudt gebanaliseerd hebben | zou gebanaliseerd hebben | zouden gebanaliseerd hebben | zouden gebanaliseerd hebben | zouden gebanaliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gebanaliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gebanaliseerd | er is gebanaliseerd | |||||||||
verleden | er werd gebanaliseerd | er was gebanaliseerd | |||||||||
toekomend | er zal gebanaliseerd worden | er zal gebanaliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gebanaliseerd worden | er zou gebanaliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gebanaliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gebanaliseerd worden | gebanaliseerd te worden | ||||||||
toekomend | gebanaliseerd zullen worden | gebanaliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gebanaliseerd zijn | gebanaliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gebanaliseerd zullen zijn | gebanaliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gebanaliseerd | wordt gebanaliseerd | wordt gebanaliseerd | wordt gebanaliseerd | wordt gebanaliseerd | worden gebanaliseerd | worden gebanaliseerd | worden gebanaliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gebanaliseerd | werd gebanaliseerd | werd gebanaliseerd | werdt gebanaliseerd | werd gebanaliseerd | werden gebanaliseerd | werden gebanaliseerd | werden gebanaliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gebanaliseerd worden | zult gebanaliseerd worden | zult gebanaliseerd worden | zult gebanaliseerd worden | zal gebanaliseerd worden | zullen gebanaliseerd worden | zullen gebanaliseerd worden | zullen gebanaliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gebanaliseerd worden | zou gebanaliseerd worden | zou/zoudt gebanaliseerd worden | zoudt gebanaliseerd worden | zou gebanaliseerd worden | zouden gebanaliseerd worden | zouden gebanaliseerd worden | zouden gebanaliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gebanaliseerd | bent gebanaliseerd | bent/is gebanaliseerd | zijt gebanaliseerd | is gebanaliseerd | zijn gebanaliseerd | zijn gebanaliseerd | zijn gebanaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gebanaliseerd | was gebanaliseerd | was gebanaliseerd | waart gebanaliseerd | was gebanaliseerd | waren gebanaliseerd | waren gebanaliseerd | waren gebanaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebanaliseerd zijn | zult gebanaliseerd zijn | zult gebanaliseerd zijn | zult gebanaliseerd zijn | zal gebanaliseerd zijn | zullen gebanaliseerd zijn | zullen gebanaliseerd zijn | zullen gebanaliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebanaliseerd zijn | zou gebanaliseerd zijn | zou/zoudt gebanaliseerd zijn | zoudt gebanaliseerd zijn | zou gebanaliseerd zijn | zouden gebanaliseerd zijn | zouden gebanaliseerd zijn | zouden gebanaliseerd zijn |