• au·to·ri·se·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘machtigen’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
  • ontleend aan het Latijn met het achtervoegsel -iseren [2]

autoriseren [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
autoriseren
autoriseerde
geautoriseerd
zwak -d volledig
  1. iemand volmacht geven om iets te doen
    • Zo is de NAVO van origine een zelfverdedigingsorganisatie. Van zelfverdediging door de NAVO is in Kosovo geen sprake, dus geldt de eis van een VN-mandaat. Deze eis kent echter ook zijn schakeringen. Er zijn verschillende precedenten voor de stelling dat de Veiligheidsraad de uitoefening van zijn taak onder Hoofdstuk 7 kan `uitbesteden'. Zo vreemd is dat ook niet. Politieke overwegingen kunnen het moeilijk maken voor de Veiligheidsraad openlijk acties te autoriseren hoewel de leden deze binnenskamers wenselijk of in elk geval acceptabel achten.[4] 
  2. van iets erkennen dat het geldig of waar is
    • Kortom, een flinke staat van dienst, maar net geen sleutelfiguur. Er is dan ook niet veel over hem geschreven, en dat de eerste serieuze biografie afkomstig is van zijn zoon, klinkt niet veelbelovend. Des te groter de verrassing dat Traveling Soul een voortreffelijk boek is. Het helpt daarbij dat Todd er niet omheen schrijft dat hij de zoon is. Hij noemt Mayfield in het hele boek gewoon ‘Dad’ en hij vertelt zonder terughoudendheid over zijn onprettige kanten (misschien dat daarom ‘The estate of Curtis Mayfield’ het boek niet wilde autoriseren).[5]  
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]