• Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘inzien’ voor het eerst aangetroffen in 1376 [1]
  • afleiding van met het voorvoegsel er- en kennen [2]

erkennen

  1. overgankelijk inzien, toegeven
    • Hij kan niet tegen zijn verlies en wou niet erkennen dat hij verloren had. 
     In een interview in 2009 met Mare zei Buikhuisen dat hij nog altijd last had van de affaire. Hij zei nog elke keer te hopen op een verontschuldiging als hij post kreeg van de universiteit. "Dat ze gewoon een beetje erkennen: we zijn toch wel tekortgeschoten. Ik zou daar heel blij mee zijn."[3]
     En hij had bovendien erkend, daar in de treincoupé al, dat hij het bij het verkeerde eind had en dat zij gelijk had.[4]
  2. overgankelijk als wettig, echt, juist aanvaarden
    • Servië erkent Kosovo niet als zijnde een onafhankelijk land. 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]