dulden
- dul·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dulden |
duldde |
geduld |
zwak -d | volledig |
dulden
- overgankelijk bereid zijn iets ongestraft te laten
- Hij duldde niet langer dat ze hem nadeden en werd daarom kwaad.
- ▸ Tegen de tijd dat ik hem ontmoette, was hij een despoot die met ijzeren vuist regeerde en geen enkele ongehoorzaamheid van zijn minderen duldde.[3]
1. bereid zijn iets ongestraft te laten
- Het woord dulden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dulden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "dulden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dulden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
dulden