anlangen

  1. aanreiken


  • an·lan·gen
  • Afleiding van het Duitse woord  langen ww  met het voorvoegsel an-
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
anlangen
langte an
angelangt
zwak volledig mit "sein"

anlangen

  1. overgankelijk aanbelangen, aangaan, betreffen, gelden, meetellen (meestal gebruikt als voltooid dellwoord: anbelangt)
  2. overgankelijk Zuid-Duits: aanpakken, aanraken, raken
  3. overgankelijk, (verouderd) aankomen, arriveren, bereiken, toekomen
    «24. Dezember 1767: Gestern Vormittag sind Seine Excellenz der Königlich-Dänische Generalfeldmarschall, Herr Graf von St. Germain, nebst deiner Frau Gemahlin aus Copenhagen kommend hier angelangt. [1] »
    24 december 1767: Gistermorgen zijn Zijne Excellentie, die Koninklijke Deense generaal veldmaarschalk, de heer Graf von St. Germain, naast zijn vrouw gemalin uit Kopenhagen hier aangekomen.
  4. overgankelijk aanlangen, aanreiken
  1.   Weblink bron “Hamburg den 24. Dec.”, Augspurgische Ordinari Postzeitung, Num. 2, Samstag den 2. Jan. Anno 1768, p. 1 (in het Duits)