stellend
onverbogen anderhalf
verbogen anderhalve


  • an·der·half

anderhalf

  1. (breukgetal) met enkelvoud: één en een half, 1,5
    • Anderhalve week is niet zo lang. 
     Sommige stukken waren lastig, met steile hellingen waardoor het soms wel anderhalf uur duurde om een stuk van twintig meter over te steken.[2]
     De zaak van de gekleurde straathoer die aan een kruis genageld gevonden was in de chique wijk Dikken, hield Van Veeteren en Münster anderhalve dag bezig.[3]
Breukgetallen in het Nederlands
halfanderhalftweeënhalfdrieënhalfvierenhalfvijfenhalfzesenhalfzevenenhalfachtenhalfnegenenhalf
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. "anderhalf" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be