• zes·en·half
stellend
onverbogen zesenhalf
verbogen zesenhalve

zesenhalf

  1. (breukgetal) de breuk 6½; zes en een half
    • Zijn zusje is zesenhalf jaar oud. 
    • Het meet zesenhalve meter. 
Breukgetallen in het Nederlands
halfanderhalftweeënhalfdrieënhalfvierenhalfvijfenhalfzesenhalfzevenenhalfachtenhalfnegenenhalf