• ne·gen·en·half
stellend
onverbogen negenenhalf
verbogen negenenhalve

negenenhalf

  1. (breukgetal) de breuk 9½; negen en een half
    • Het duurde negenenhalf uur. 
    • Na negenenhalve minuut viel het eerste doelpunt. 
Breukgetallen in het Nederlands
halfanderhalftweeënhalfdrieënhalfvierenhalfvijfenhalfzesenhalfzevenenhalfachtenhalfnegenenhalf