amechtig
- amech·tig
- In de betekenis van ‘sterk hijgend’ voor het eerst aangetroffen in 1574 [1]
- Afgeleid van amacht met het achtervoegsel -ig, afgeleid van macht met het voorvoegsel a-,
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | amechtig | amechtiger | amechtigst |
verbogen | amechtige | amechtigere | amechtigste |
partitief | amechtigs | amechtigers | - |
amechtig
- sterk hijgend
- kortademig
- (figuurlijk) krampachtig, vertwijfeld
- Hij deed een amechtige poging zijn beschadigde imago weer wat op te poetsen.
- ▸ De centrale hal was voorzien van een sensationele kroonluchter, die amechtig antiek hing te zijn. `Een van onze pronkstukken,' zei de majordomus, die alles merkte, dus ook dat de lamp mij was opgevallen. 'Alleen erg lastig in het onderhoud.[2]
1. sterk hijgend
amechtig
- op amechtige wijze
- Het woord amechtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "amechtig" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "amechtig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 15
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be