• adem·loos
  • afgeleid van adem (ook stam van het werkwoord ademen) met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ademloos ademlozer ademloost
verbogen ademloze ademlozere ademlooste
partitief ademloos ademlozers -

ademloos

  1. erg stil of zelfs zonder adem te halen
    • Na het vuur daalde er een ademloze stilte neer. 
  2. geboeid

ademloos

  1. op ademloze wijze
    • De kinderen zaten ademloos te luisteren. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be