• amb·te·naar
enkelvoud meervoud
naamwoord ambtenaar ambtenaars
ambtenaren
verkleinwoord ambtenaartje ambtenaartjes

de ambtenaarm

  1. (beroep) iemand die aangesteld is in een door de overheid beheerde dienst
    • Er is morgen een vergadering van alle ambtenaren. 
     Maar de politici of ambtenaren, of allebei aangezien ze toch een en dezelfde waren, verzekerden dat deze huurregeling, die vorig jaar was ingevoerd, een tijdelijke maatregel was om de problemen van de gewone mensen in de crisistijd waarin ze nu leefden tegen te gaan.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]