ambtenaar
- amb·te·naar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ambtenaar | ambtenaars ambtenaren |
verkleinwoord | ambtenaartje | ambtenaartjes |
de ambtenaar m
- (beroep) iemand die aangesteld is in een door de overheid beheerde dienst
- Er is morgen een vergadering van alle ambtenaren.
- ▸ Maar de politici of ambtenaren, of allebei aangezien ze toch een en dezelfde waren, verzekerden dat deze huurregeling, die vorig jaar was ingevoerd, een tijdelijke maatregel was om de problemen van de gewone mensen in de crisistijd waarin ze nu leefden tegen te gaan.[3]
- mannelijke vorm van ambtenares
- beambte
|
1. iemand die aangesteld is in een door de overheid beheerde dienst
- Het woord ambtenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ambtenaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ambtenaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be